Marnix van Ditselaer runt een goedlopende graanhandel. Zijn arrogante, egoistische zoon Egbert is zijn assistent en zal later de touwtjes in handen nemen. Zoon Coenraad maakt naam als kunstschilder, Rogier werkt zich via knecht in een houtzaagmolen op als scheepstimmerman op een werf die later door zijn vader gekocht wordt.
Rogier en Anna houden van elkaar maar Anna wordt uitgehuwelijkt aan Egbert. Ze krijgen een zoon maar Egbert kijkt niet naar zijn vrouw om. Zijn vader stuurt hem onder het mom van ‘ervaring opdoen’ naar Batavia. Anna blijft bij haar schoonouders. Ze krijgt een dochter die onmogelijk van Egbert kan zijn. Als Egbert na jaren terugkomt, is Anna net overleden en hij weet niet beter dan dat haar dochter van hem is. Hij probeert zijn broers uit de weg te ruimen omdat hij alleenheerser wil worden van zijn vaders bedrijf. Dat lijkt aanvankelijk te lukken...
De auteur schetst een goed beeld van het leven in de Gouden Eeuw. Het verhaal wordt hier en daar afgewisseld met interessante hoofdstukken over het leven in Amsterdam in die tijd. Joost van de Vondel wordt genoemd evenals prins Frederik Hendrik en andere beroemde figuren uit de vaderlandse geschiedenis. Je kunt merken dat de auteur een grondige kennis heeft van de tijd waarover hij schrijft.
Het verhaal lijkt een kant op te gaan die je als lezer niet wilt. Egbert lijkt op alle fronten succes te hebben, maar de verrassende ontknoping laat zien dat dat geenszins het geval is.
Geef een reactie