Deze roman speelt zich af in het roerige Rusland aan het begin van de twintigste eeuw. Professor Otto Herz is teruggekomen van een expeditie. Hij is met zijn zoon naar Siberië geweest om een mammoet op te graven. Sinds hij terug is, ruikt hij een sterke ontbindingsgeur die hem verhindert te eten en te slapen. De dokter adviseert hem om wandelingen te maken en zijn memoires op te schrijven.
Het is een lange reis met veel oponthoud en hindernissen, veroorzaakt door omstandigheden en zoon Willi. Als ze bij het grotendeels in het ijs liggende kadaver aankomen, vraagt Otto hulp van de Lamoeten, één van de oervolken die in Siberië leven. Ossip wordt zijn vaste hulp. Hij kan goed met Willi overweg. Willi echter, vraagt op een extreme manier aandacht van zijn vader. Otto vindt zijn werk belangrijker en verwacht dat Willi, zoals afgesproken, zijn aandeel eveneens levert.
Dan wordt Willi ernstig ziek. De sjamaan -tovenaar van de Lamoeten- wordt erbij gehaald en voert bizarre rituelen uit. Willi geneest, maar zijn vader wil er niet aan dat het door de sjamaan komt.
Het werk aan het kadaver loopt vertraging op. Dan wordt er brand gesticht en Otto zet alles op alles om de ingepakte delen van het kadaver te redden. Het dwingt hem tot iets afschuwelijks...
De hoofdstukken spelen zich beurtelings af in 1905 en 1904. In 1905 schrijft hij over de expeditie die een jaar eerder plaatsvond. Het is niet storend om de twee verhaallijnen door elkaar te lezen. De auteur heeft de research goed verricht. Historische feiten worden weergegeven en met kennis van zaken wordt het ontleden van de mammoet beschreven. Opvallend vind ik dat Otto -behalve dat hij af en toe huilt- nauwelijks emoties toont. Zelfs als Willi iets ergs overkomt, blijft hij onrealistisch nuchter. Er komen geen vloeken in het boek voor en behalve een paar keer hetzelfde scheldwoord, is het taalgebruik netjes.
Geef een reactie