Een titel als ‘Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken’ vind je volgens mij of vreemd of intrigerend. Voor mij geldt het laatste.
Boeken die een werkelijk diepe indruk op mij hebben gemaakt, gaan bijna altijd over God, liefde, vriendschap en de dood. Het boek van Arjen van Veelen gaat nauwelijks over God, maar des te meer over vriendschap en sterven. Het is het deels autobiografische verslag van zijn vriendschap met de jong overleden Vlaamse schrijver Thomas Blondeau. Een vriendschap die hij sprankelend en overtuigend op papier heeft gezet. Van Veelen blikt erop terug terwijl hij zich in zijn eentje in Alexandrië bevindt, waar hij de boeken van zijn vriend aan de beroemde plaatselijke bibliotheek wil schenken, en daarnaast vooral nadenkt. Behalve op Blondeau richt hij zijn gedachten o.a. op Alexander de Grote en op de Griekse dichter Kavafis.
Het verband… Thomas (in het boek consequent Tomas genoemd) en Alexander de Grote deelden een sterke drang om de wereld te veroveren. Zowel de jonggestorven wereldveroveraar als Tomas probeerden tijdens hun leven obelisken achter te laten. Het bezorgde me gevoelens van vervreemding en zelfs medelijden. Jonge, buitengewoon intelligente mensen die een strijd voeren die ze nooit kunnen winnen. Uiteindelijk is hun diepste verlangen nooit te bevredigen. Hun hart moet wel onrustig blijven, om Augustinus aan te halen, omdat ze de rust niet op de goede plaats zoeken. Een knap geschreven, erudiete roman, die mijns inziens niet ten onrechte op de shortlist van de Librisprijs is beland.
Geef een reactie