In mijn jeugd las ik het destijds beroemde boek ‘De muiterij op de Bounty’, en sindsdien ben ik geïnteresseerd in het tropische eilandengebied aan de andere kant van de wereld: Oceanië. Een wereld vol kleuren en geuren. Met vriendelijk wuivende palmen en even vriendelijk ogende inboorlingen, die echter zomaar kunnen veranderen in gevaarlijke strijders, die hun tegenstanders letterlijk in kookpotten stoppen…
Het boek van Margaret Reeson speelt zich in deze prachtige, verraderlijke omgeving af. Het wordt gepresenteerd als een historische roman, maar leest als een autobiografie. Dat komt doordat het is gebaseerd op de dagboeken van de hoofdpersoon: Mary Lawry.
Het verhaal begint in haar jonge jaren. Ze is een enigszins naïef meisje dat opgroeit in Australië, niet ver van Sydney. Dan ontmoet ze Walter Lawry, een vrijgezelle methodistenpredikant uit Cornwall. Onder zijn prediking wordt ze diep geraakt door het woord van God. De twee worden verliefd en trouwen. Na verloop van tijd worden ze uitgezonden naar de nauwelijks door westerlingen bereikte eilandengroep Tonga, waar ze een zendingspost opzetten. Na mooie, maar vooral ook moeilijke tijden, belandt het jonge echtpaar uiteindelijk in Engeland, waar Mary, na de geboorte van haar derde kind, op de jonge leeftijd van 26 jaar overlijdt.
Ik vond het begin van het boek af en toe wat saai en het gedeelte erna veel interessanter. Daarin worden onder andere de belevenissen van het jonge zendelingengezin in Tonga beschreven. Je krijgt een goed beeld van het leven in die tijd. Mary Lawry schrijft openhartig over teleurstellingen, over de conflicten die zich af en toe tussen de predikanten en zendelingen afspelen. Zending is mensenwerk en zendelingen zijn bepaald geen heiligen. Aan de andere kant heeft ze ook oog voor de zegeningen die God geeft.
Geef een reactie