De Hebreeuwse krijger Tobiah is een ervaren strijder. Hij verliest zijn zwager in de strijd maar vindt tot zijn verbijstering een vrouw onder de slachtoffers. Ze is gewond en bewusteloos. Hij neemt haar mee naar het Hebreeuwse kamp. Omdat de genezers druk zijn met de slachtoffers, komt vroedvrouw Shirah hulp verlenen. Ze verzorgt de wond van de vrouw die Alanah blijkt te heten. Tobiah gehoorzaamt de wet die zegt dat als een man een vrouw gevangen neemt, hij met haar moet trouwen. Alanah echter, wil nog liever dood; ze blijft hem als een vijand zien. Langzaam bloeit de liefde tussen hen op, maar Tobiah’s tweelingzus kan haar niet luchten of zien. Later doet Alanah een onthutsende ontdekking. Ze is ervan overtuigd dat Tobiah haar niet meer wil hebben en gaat ervandoor.
Ik vond het heel bijzonder om een roman te lezen die vanuit het perspectief van een Kanaänitische vrouw is geschreven, afgewisseld met het perspectief van Tobiah. Alanah vraagt zich af wat Tobiah met haar gaat doen, misschien offeren aan een afgod? Zij gelooft in verschillende goden, dus de term afgod komt een beetje vreemd over.
Shirah is achter in de vijftig en wordt beschreven als een oude vrouw met rimpels en benige knieën. Als je dat leest denk je dat ze rond de tachtig is, maar als je de eerdere delen hebt gelezen, weet je dat ze nog geen zestig is. (Dat wordt later in het boek ook genoemd). Het is extra vreemd omdat de Israëlieten door het manna sterk en gezond bleven. Dat wordt aan Alanah verteld, dus dat Shira dan als een bejaarde vrouw wordt beschreven, klopt niet.
Verder een bijzonder boeiend boek, een waardige afsluiting van deze boeiende trilogie.
Geef een reactie