Zo heel veel historische romans die zich in de achttiende eeuw afspelen zijn er niet. Ten onrechte wordt deze periode in de geschiedenis vaak als minder interessant gezien dan de zeventiende (gouden) eeuw en de negentiende eeuw met de opkomende industrialisatie. Maar ook rond 1700 gebeurde er heel wat.
Jeanine de Vries heeft grondig onderzoek gedaan naar het leven in die tijd. Iets dat voortdurend blijkt, en misschien zelfs wel iets te veel, blijk uit haar roman Het rupsenhuis. Hoofpersoon is de Joodse Jael. Bij het lezen van die naam dacht ik direct aan haar naamgenote uit het Oude Testament. En er zijn parallellen, die ik hier niet zal onthullen. Jael en haar man reizen van Amsterdam (Mokum) naar het Friese Franeker, om redenen die gaandeweg het verhaal duidelijk worden. Bewust verbergen ze hun Joodse identiteit, omdat er overal discriminatie dreigt. Jael mist Amsterdam vreselijk en niet alleen omdat ze er haar volwassen kinderen heeft achtergelaten. Ze werkte er ook voor Maria Sibylla Merian, een tijdgenote die bekend staat vanwege haar onderzoek naar de (o.a. Surinaamse) natuur. Haar Amsterdamse werkplaats heette Het rupsenhuis en ik veronderstelde dat die een prominente rol in dit verhaal zou spelen, maar dat is niet het geval. Jael doet pogingen om naar Amsterdam terug te keren, die op niets uitlopen, totdat daar uiteindelijk na veel gebeurtenissen, verandering in komt. Daarbij speelt een misdrijf een rol. Sterk punt van het boek is de al genoemde kennis van de beschreven periode. In mijn ogen is het verhaal ondergeschikt aan de historische beschrijvingen. De auteur schreef onder de naam Nine de Vries eerder historische romans, maar niet eerder over het meer recente verleden. Die poging heeft tot een goed leesbare roman geleid.
Geef een reactie