Op haar veertiende gaat Marij naar Amsterdam om als dienstmeisje te gaan werken in een Joods gezin. Ze raakt gewend aan de Joodse gebruiken. Op Sabbat werkt ze; op zondag mag ze naar de kerk en zondagavond naar de meisjesvereniging. Daar gaat ze heen met haar nicht Jenne en andere dienstmeisjes.
Ze maakt regelmatig ommetjes met hen. Op de markt ontmoet ze Jacob, de knecht van de visboer. Hij wil contact met haar maar hoewel Marij hem erg sympathiek vindt, vindt ze het ook moeilijk omdat hij Joods is. Bovendien is er Flerik, die werkt op de vissersboot van haar vader. Beiden vinden haar leuk.
Honderd jaar geleden gingen veel Urkse meisjes werken als dienstmeisje in Amsterdam. Ze werkten harder dan bijvoorbeeld dienstmeisjes uit Duitsland.
In Joodse families maakten ze vaak deel uit van het gezin. De auteur heeft zich goed verdiept in het Joodse leven en hun gebruiken. Ze houdt de spanning omtrent Jacob en Flerik er goed in.
De epiloog geeft een mooie afronding van het verhaal.
De cover is mooi vormgegeven
Geef een reactie